Het Laantje (van Soestbergen) tot 1956. Interview met Jan Verheul, november 2004. Met véél foto’s
Jan Verheul is anno 2013 een man van 81 jaar oud, die al 56 jaar in de Montfoortlaan in Hoograven-Zuid woont. Het verhaal hieronder (uit 2004; beetje bewerkt in 2013) gaat echter over het inmiddels helemaal verdwenen deel van de Laan van Soestbergen, ten zuiden van het spoor in de huidige wijk Tolsteeg. Deze onverharde straat was in de eerste helft van de vorige eeuw een katholiek buurtje tussen de akkers en kassen van de hoveniers en groenteboeren die daar woonden.
Jan Verheul werd er in 1931 geboren en verhuisde in 1956 met zijn ouders naar de Montfoortlaan. Omdat toen zijn geboortehuis en nog een groot deel van de huizen van de Laan van Soestbergen ten zuiden van het spoor plaats moesten maken voor de nieuwbouw (Edelstenenbuurt) in Tolsteeg.
Het ‘Laantje’ vergat Jan Verheul echter nooit. Integendeel: hij heeft de geschiedenis er van bestudeerd en ook allerlei historische foto’s verzameld. Sinds de jaren 80 geeft Verheul ook dia-lezingen en powerpoint-presentaties over het voormalige hovenierslaantje.
Interview met Jan Verheul (19 november 2004)
Laantje van Soestbergen
Ten noorden van de spoorlijn Utrecht-Arnhem ligt vanaf de Gansstraat de Laan van Soestbergen. Vroeger, voor de verhoging van dit spoor in 1938, kwam deze laan via een weggetje uit bij een spoorwegovergang en liep verder naar het zuiden nog zo’n 150 meter verder en eindigde abrupt.
Hofstede Klein Soestbergen
Bijna aan het einde van deze laan stond er al in 1690 de Hofstede Klein Soestbergen (niet te verwarren met Huize Soestbergen aan de Gansstraat). Deze hofstede, met oorspronkelijk nog een bakhuis en hooiberg, en bijbehorende schuur hebben tot het einde toe bestaan, wel vele malen verbouwd. In de 19de en in een deel van de 20ste eeuw werd de schuur nog bewoond door verschillende dagloners, die daar tijdelijk onderdak hadden. Ook het hoofdgebouw was in diverse wooneenheden verdeeld, zoals bij meer huizen aan het laantje van Soestbergen het geval was. Dit deel van de hofstede was in de eerste helft van de 20ste eeuw het dichtst bevolkt en de weg was er verhard, in tegenstelling tot de rest van het laantje. Het werd ook wel “de steeg” genoemd.
tuindersgebied Tolsteeg
Halverwege de 19de eeuw waren er naast de oude hofstede meer huizen aan het Laantje van Soestbergen gebouwd. Pas toen werd het een tuindersgebied (tussen het spoor, Helling en Hoogravenschedijk -grens met gemeente Jutphaas-). Tot die tijd was de grond voornamelijk in gebruikt geweest als weiland, bouwland en als boomgaard. Het laatste huis van het Laantje van Soestbergen werd gebouwd in 1920. Het laantje werd ook wel ‘Boerenlaantje’ genoemd, maar boeren woonden er niet. Tussen 1931 en 1956 waren het voornamelijk hoveniers en groenteboeren, maar er woonden ook spoorwegarbeiders, kooplieden, een schipper, mandenmaker, bakker, een veehouder, melkbezorger, een smid en een edelsmid.
Familie Verheul aan het Laantje
Aan het zuidelijke einde van de Laan van Soestbergen (ter hoogte van de huidige hoek Barnsteenlaan/Saffierlaan) stond het ouderlijk huis van Jan Verheul (1931). Het was in 1885 gebouwd en in 1930 verbouwd tot drie wooneenheden.
Het in 1930 getrouwde echtpaar Verheul bewoonde een deel van het huis en verder hadden oma Maria Kersten en een oom er een woning.(Dit was het ‘einde van de bewoonde wereld’, van Utrecht ten zuiden van het spoor; een paar honderd meter zuidelijke lag de Hoogravenschedijk -huidige Aquamarijnlaan-; toen de noordelijkste straat van de gemeente Jutphaas).
Jan Verheul (1931)
In 1931 werd hier Jan Verheul geboren. Hij kreeg één broer en twee zusjes. Dat was weinig in vergelijking met de rest van het Laantje. Veel gezinnen hadden tien kinderen of soms nog meer. Trots laat Jan Verheul foto’s zien van zijn ouderlijk huis. Op een luchtfoto uit 1949 is de lappendeken van hovenierslandjes rondom het Laantje van Soestbergen goed te zien. “Ons huis stond hier. Het is niet te zien, want er stonden wilgen voor. En die witte lakens daar aan de lijn, dat is de was van mijn moeder!”
katholiek
Bijna iedereen (80%) aan het Laantje van Soestbergen was katholiek. Men bezocht de Martinuskerk aan de Oudegracht en de jongens gingen naar de Martinusschool die ernaast stond. De meisjes bezochten de Geerteschool, ook aan de Oudegracht. En dan was er nog de Ludgerusschool in de Gansstraat, waar ook kinderen van laanbewoners op zaten. Dit werd wel het klompenschooltje genoemd. In het begin van de 20ste eeuw was de Martinusschool nog gevestigd in twee huizen “Achter” de Twijnstraat (nu nr. 49-51). Meester Noyons gaf daar voornamelijk les aan de katholieke tuinderskinderen, die van heinde en verre daar naartoe kwamen. Vanaf de Croeselaan, de Abstederdijk, maar ook helemaal uit de Koppel en Houten. Later, nadat de school in 1915 was verhuisd naar de Oudegracht, was de schoolbevolking wat gemengder en zaten er ook veel “burgerkinderen” op. Van rivaliteit tussen de twee groepen was geen sprake volgens Jan Verheul.
Hoveniers
Zoals veel mensen aan het Laantje van Soestbergen, was vader Verheul hovenier. Hij bezat her en der verspreid stukken landbouwgrond en een boomgaard. Een stuk grond iets ten oosten van het huis werd “jodenland” genoemd, waarschijnlijk omdat overgrootvader het ooit van de jood Salomon van Lier heeft gekocht. In het gebied tussen de spoorlijn naar Arnhem, de Helling, de Hoogravenschedijk (ter hoogte van de huidige Aquamarijnlaan) en de Waterlinieweg waren in de jaren ’30 en ’40 achttien hoveniers actief.
(In plaats van Tolsteeg werd dit gebied eeuwen terug ook wel Klein Kovelswade genoemd, naar de monniken die vanuit hun klooster in Oudwijk naar landerijen in Tolsteeg moesten lopen. In hun kovels (kappen) moesten ze dan door drassig gebied waden.)
Een hovenierszoon trouwde vaak met een hoveniersdochter en andersom. Daardoor kwamen sommige achternamen in Tolsteeg veel voor. Veel voorkomende tuindersnamen waren Verheul, Jongerius, Pot, Agterberg, Van Dijk, Vredendaal, Stroes en Van Herden. Ook was er een Verheul op de Helling en een Jongerius en een Verheul op Rotsoord. Dezen hadden ook hun land in Tolsteeg. Om mensen uit elkaar te houden bestonden er veel bijnamen, die soms voor een hele familietak golden.
De tuinders hadden veel contact met hoveniers uit andere delen van Utrecht, zoals Pijlsweerd, de Croeselaan en de Abstederdijk. Men ontmoette elkaar op de veiling en trouwde vaak onderling. Drie gebroeders Verheul hadden zich al in de 16de eeuw gevestigd aan de noordzijde van de stad: aan de Vecht en in het gebied van Pijlsweerd. Daar hadden ze al eeuwenlang het tuindersvak uitgeoefend.
groenten
Overgrootvader (van Jan) Verheul was de eerste van de familie die zich rond 1885 in Tolsteeg vestigde. De hoveniers verbouwden allerlei soorten groente: andijvie, sla, bloemkool, tomaat, bonen (pronkbonen en polbonen), komkommer, winterspinazie, bieten, postelein (onder het platte glas), tuinbonen (“grote bonen”) en aardappelen voor eigen gebruik. Men was niet gespecialiseerd. Dat zou te grote risico’s met zich meebrengen. Soms werd een deel van de oogst op de veiling doorgedraaid en had men (bijna) voor niets gewerkt. De hoveniers verkochten sinds 1928 hun groenten op de groenteveiling aan de Croeselaan, waar op maandag, woensdag en vrijdag werd geveild. Groenteboeren zoals Pot, Vredendaal, Agterberg en Stroes gingen met paard en wagen langs de deur, bijvoorbeeld in de buurt van het Wilhelminapark.
hechte gemeenschap
Het Laantje van Soestbergen vormde een hechte gemeenschap. Er was veel gezelligheid onder elkaar. Er waren buurtfeesten, gekostumeerde voetbalwedstrijden en feesten in de schuur van Agterberg. Het Laantje lag nog net in de gemeente Utrecht. De Hoogravenschedijk vormde de grens met Jutphaas. De bewoners voelden zich ook Utrechter, al woonden ze op het platteland. De stad was dichtbij en ze kwamen er vaak: voor de boodschappen, de school, de veiling, de kerk en andere contacten.
Krachtig Door Samenwerking
In de vrijetijd werd was er veel aandacht voor voetbal. Men speelde bij KDS of ging de spelers van KDS of Velox aanmoedigen. Het veld van KDS lag aan de Bokstraat in de Bokkenbuurt. De club was in 1934 opgericht door de Martinusparochie. De afkorting stond voor Krachtig Door Samenwerking, maar tegenstanders hadden het ook wel over Katholieke Dood Schoppers. “Er werd stevig gevoetbald,” zo vertelt Jan Verheul. Veel jongens van het Laantje van Soestbergen speelden bij KDS. Grote rivaliteit was er wanneer ze moesten spelen tegen RUC, waarvan veel aanhangers in de Bokkenbuurt woonden. “Dan kon je beter maar niet door de Bokkenbuurt lopen. Niet dat daar dan meteen gevechten losbraken, maar toch, de sfeer was dreigend.” Gevoetbald werd er ook bij de Kovelaarsbrug. Daar speelde op zondagmiddag de jeugd van het Laantje van Soestbergen tegen die uit de Kovelaarstraat. Ook hier ging het niet echt zachtzinnig toe. “Dat was rammen geblazen!”
Gat van Blaas
Iets ten zuiden van de Bokkenbuurt lag een meertje, dat het Gat van Blaas werd genoemd. ’s Winters verzamelde men zich hier om te schaatsen. Verder kwam men vanuit het Laantje van Soestbergen niet vaak in de Bokkenbuurt. In de Bokkenbuurt woonde een heel ander slag mensen. Het waren voornamelijk spoorwegarbeiders uit Amsterdam. “Nieuw Amsterdam” werd de buurt dan ook wel genoemd. Het was een echte volksbuurt. Maar de belangrijkste reden waarom men vanuit het Laantje van Soestbergen weinig in de Bokkenbuurt kwam, was waarschijnlijk dat er geen directe verbinding was met de Bokkenbuurt. Daar kon je officieel alleen komen via het Houtensepad. Er was wel een binnendoorpad, maar dan moest je over bouwland en via een plank over een sloot en dat was eigenlijk alleen toegestaan aan de laanbewoners.
Helling
Ten westen van het hoveniersgebied in Tolsteeg lag langs de Vaartse Rijn de Helling. Aan het begin daarvan stond het huis van Mol met zijn grote exotische tuin. Het huis moest later verdwijnen voor een spoorverbreding, maar het koetshuis heeft er nog het langst gestaan.
Op de Helling woonde een zeer gemengde bevolking van armen, middenstanders en hoveniers: Verheul, Van Kraaij en Van Dijk, die hun land op Tolsteeg hadden. Verder herinnert Jan Verheul zich uit zijn tijd (1931-1957) nog bloementeler Van Lingen, arbeiders van steen- en tegelbakkerijen en scheeswerven en van een cementfabriek.
19e eeuw
De Helling had een ‘zekere reputatie’ vanwege het feit dat er zich in vroegere eeuwen veel vreemdelingen hadden gevestigd op een goed bereikbare plek dichtbij de stad en aan het water, net buiten de (Tolsteeg)stadspoort. Het waren onder anderen Duitse kooplieden, marskramers en dergelijken, die ’s avonds de stad uit moesten. Ook in de Ganssteeg was een buurtje waar veel zwervers woonden: in de Vinkenbuurt ongeveer ter hoogte van de huidige Albatrosstraat. Mensen van allerlei slag waren daar gehuisvest in de Ark, zoals ook in de Ark van Noë. In deze kazernewoning woonden ook veel Duitsers die handelden in potten en kruiken. Halverwege de 19de eeuw had W. de Heus plannen om zijn gasfabriek die in de buurt van het Vredenburg stond, naar de huidige Watervogelbuurt te verhuizen, maar er kwamen protesten uit de buurt. Onder de klagers waren buurtbewoners die vreesden voor brandgevaar, de molenaar die bang was dat de stank en de rook zijn meel zouden bederven en enkele tuinders die het ergste vreesden voor hun gewassen. Ook touwslager Paul van Bunnik was bang voor brand. De gemeente besloot uiteindelijk om de gaslevering geheel in eigen hand te nemen en een gemeentelijke gasfabriek te bouwen aan de Blauwkapelseweg.
Houtsnip
Langs het spoor werd in 1939 het honk voor de verkennersgroep Charles de Foucauld van het Bonifacius Lyceum gebouwd. Het heette de “Houtsnip”. Jan Verheul was echter met vele andere katholieke kinderen lid van de Martinusgroep. De familie Verheul deed vaak boodschappen op de Westerkade, in de Gansstraat en in de Twijnstraat. Veel middenstanders daar waren katholiek en waren bekenden uit de Martinuskerk. De Oosterkade bestond meer uit bedrijfsgebouwen. Op de hoek van de Gansstraat en het Ledig Erf zat café de Gelderse Blo(e)m, een bekende ontmoetingsplaats van boeren uit de omgeving, soms zelfs uit Houten.
verhuizen vanwege nieuwbouw
In 1956 moest de familie Verheul weg van het Laantje van Soestbergen. Reeds voor aanvang van de Tweede Wereldoorlog had de gemeente onteigeningsplannen gemaakt voor dit gebied om er nieuwbouw te plegen. Maar het duurde nog tot in de jaren ’50 voordat daarmee echt werd begonnen. Dit heeft nog wel tot protesten geleid, niet zozeer omdat hoveniers weg moesten, maar wel vanwege de geringe prijs die zij voor hun grond kregen van de gemeente: ƒ 2,40 per vierkante meter. Maar de hoveniers hadden geen keus. Verschillende hoveniers vertrokken naar Harmelen of Vleuten. Sommige tuinderszoons beproefden hun geluk door te emigreren naar Nieuw-Zeeland. Anderen stopten met hun bedrijf. Vader Verheul, die al langer met gezondheidsproblemen kampte, kreeg een baan bij de plantsoenendienst van de gemeente. Hij werkte onder andere in het Wilhelminapark, waar hij de eenden moest voeren, in het Rosarium, maar ook op het Kanaleneiland, dat net was gebouwd en waar parken en plantsoenen nog moesten worden aangelegd.
geboortehuis
Het oude huis aan de Laan van Soestbergen was ruim, zag er mooi uit en je had van daaruit een prachtig uitzicht op de Domtoren, maar het was niet erg comfortabel om in te wonen. Het was er steenkoud, vochtig en het tochtte, vooral aan de noordkant wanneer de wind er op stond. Bovendien was er geen telefoon- of gasaansluiting. Er werd nog altijd gestookt op hout, petroleum en kolen.
Montfoortlaan
Het huis dat de familie Verheul (vader, moeder en 3 kinderen; een dochter was al naar Nieuw-Zeeland geëmigreerd) kreeg in de Montfoortlaan in Hoograven was wat dat betreft een hele vooruitgang. Op hetzelfde rijtje kwamen nog drie andere hoveniersfamilies uit Tolsteeg te wonen. Jan Verheul is één van de weinige overgebleven eerste bewoners in dit blok. Hij woont er na 56 jaar nog altijd met plezier.